Vecht en Rhijn
Vecht en Rhijn wordt voor het eerst genoemd in 1774. Het herenhuis heeft door de schuine plaatsing van de steenovengebouwen - de enige niet gesloopte baksteenfabriek aan de Vecht - een vrij uitzicht over de rivier. Behalve naar de Vecht verwijst de naam naar de Haarrijn, een gegraven wetering die het water uit de polders rond kasteel De Haar naar de Vecht afvoerde. Het bestaat behalve het huis uit twee ovens, loodsen en tasvelden (waar stenen opgestapeld worden). Eigenaar is J. van Stuyvesant, domkanunnik te Utrecht.
De beide ovens werden tweemaal per jaar gestookt en produceerden tegen het eind van de 18de-eeuw 1,6 miljoen stenen per jaar.
In 1803 werd voor Johannes Arend Stoopendaal het herenhuis, samen met een koetshuis en paardenstal, gebouwd en een tuin met vissenkom en menagerie aangelegd. Toen in de jaren 1830 Laurens August de Bruyn eigenaar was, werd de tuin in landschapsstijl aangepast. Na een kwijnend bestaan moest J. de Freijtag zijn Vecht en Rhijn als laatste steenfabriek eind jaren 1930 sluiten. In de jaren 1950 werd de fabriek verbouwd tot bedrijfsruimte.
In de voormalige steenfabriek is nu een houthandel gehuisvest.